Utrecht University            

Rob van Gerwen's | Welcome | Teaching | Research | Contact | Weblog | Sitemap | Consilium Philosophicum

Courses | Index | Kunst en het kwaad | Filosofie in praktijk | Het Schone: kunstfilosofie | HHRS: Kunst en digitalisering | HOVO: diverse
Extra-curricular Blackboard | Leeronderzoek esthetica | Mind and Art | Art and morality | Capita Selecta Aesthetics

Rob van Gerwen

[an error occurred while processing this directive]

Home  blog Begrippen Blackboard

Filosofie in praktijk (en argumentatie)

WY2V17001
periode 1, 2018-19

dr. Rob van Gerwen
dr. Mariëtte van den Hoven (asst.)

Bill Clinton, Monica Lewinsky en de Rhetorica van Aristoteles

Marc Huys
gepubliceerd in Kleio 29 (2000), p. 110-134

Hebt u zich ook door de wat verrassende titel laten overtuigen om dit artikel ter hand te nemen? Een hele reeks andere mogelijke titels hadden u wellicht niet of minder overtuigd. Dat illustreert dan alvast dat overtuigen een kunst is, een te/xnh, die we kunnen inoefenen en bestuderen. En precies met die studie houdt de retorica zich bezig. Voor Aristoteles nu was de retorica uitdrukkelijk niet 'de kunst van het overtuigen', maar de theoretische studie van de mechanismen van het overtuigen, een methode om inzicht te krijgen in de middelen om te overtuigen, een inzicht dat bijvoorbeeld ook kan dienen om valse argumenten of aantijgingen van anderen te weerleggen[1]. Het werk dat hij hierover geschreven heeft is dan ook geen praktisch handboek voor de redenaar, maar een filosofische reflectie over het overtuigingsproces. En dat maakt de Rhetorica enerzijds tot een moeilijk en abstract, maar anderzijds tot een bijzonder boeiend en blijvend actueel boek. Inderdaad, retorische knepen en technieken, taalgebruik, stijlfiguren en de kunstige opbouw van een redevoering zijn onderhevig aan de veranderende smaak. Antieke redevoeringen als die van Isokrates en Cicero komen naar hedendaagse maatstaven vaak bombastisch of kunstmatig over. In een hoogtechnologische en postideologische maatschappij, waarin de visuele media en de revolutionaire mogelijkheden tot computercommunicatie de traditionele functies van het gesproken en geschreven woord lijken uit te hollen, is een redevoering naar klassiek model een antiquiteit geworden, een inefficiënte 'Spielerei', nog slechts geschikt voor bijzondere, feestelijke gelegenheden. De tijd dat grote ideologen of volksmenners hun publiek konden begeesteren met urenlange redevoeringen is voorbij, en magistraten die hun toespraken nog opsmukken met een breedvoerige en gepolijste taalvirtuositeit worden als wereldvreemd met de vinger gewezen. In moderne vormen van communicatie, in reclameboodschappen en journalistieke berichtgeving, maar ook in politieke debatten en in officiële toespraken en zelfs in een didactische context is veeleer behoefte aan een kort en krachtig woord, een efficiënte strategie om de boodschap over te brengen. In onze massademocratie, waarin het oordeel van de 'klant' almachtig geworden is, is zo'n strategie zelfs van levensbelang en is ook de theoretische studie van dit overtuigingsproces meer dan ooit actueel. Nu is een dergelijk onderzoek van strategieën om het publiek te beïnvloeden bij het vellen van een oordeel of het maken van een keuze, en van de logische, psychologische en ethische voorwaarden van zo'n strategie, net wat Aristoteles in zijn Rhetorica bezighoudt. De opsmuk van een betoog en de klassieke opbouw van een redevoering behandelt hij in het laatste deel van zijn werk als iets bijkomstigs. Uiteraard biedt de Rhetorica geen pasklare antwoorden op actuele vragen, bijvoorbeeld hoe we kritisch kunnen staan tegenover misleidende reclame of tegenover de simplistische propaganda van extremistische partijen en hoe we aan anderen die kritische houding kunnen overbrengen, maar als een diepere reflectie op al deze vormen van overtuigend spreken geniet het werk vandaag de dag terecht een hoge waardering.

Om dit te illustreren wil ik in deze bijdrage de retorische theorie van Aristoteles toepassen op een recente speech van het Amerikaanse staatshoofd, meer bepaald de memorabele televisietoespraak waarin Bill Clinton op 17 augustus 1998 een ongepaste relatie opbiechtte met een stagiaire, maar tegelijk andere beschuldigingen van de hand wees en het Amerikaanse volk opriep zijn beleid te blijven steunen. Daarmee hebben we bewust niet geopteerd voor een netjes voorbereide redevoering naar klassiek model ter gelegenheid van een of andere feestelijkheid, maar voor een korte verklaring afgelegd 'uit bittere noodzaak', met name om te voorkomen dat het vertrouwen van de publieke opinie, met andere woorden van de potentiële kiezers, voorgoed verloren ging. Deze toespraak moest dus bij uitstek overtuigend zijn en is precies daarom geschikt om Aristoteles' theorie over de overtuiging te illustreren. En denk vooral niet dat de geniale Stagiriet dit zou beschouwd hebben als een ongepaste vulgarisering van zijn hoogstaande retorische leer! Hij schrok er immers zelf niet voor terug zijn traktaat over retorica te doorspekken met allerlei voorbeelden uit het turbulente Atheense politieke en gerechtelijke bedrijf van zijn tijd. De Rhetorica is weliswaar een door en door filosofisch maar geen louter Platonisch en ook geen strikt wetenschappelijk werk: Aristoteles was er zich terdege van bewust dat de wijze waarop de redekunst in Athene werd beoefend ver afstond van de ideale retorica, maar hij laat daarom niet na veelvuldig te citeren uit de toespraken van eigentijdse redenaars en politici van wie we vaak nog slechts de namen kennen. Het gaat dus om 'toegepaste filosofie'. Om dit te begrijpen moeten we echter eerst even ingaan op het eigen karakter van de Rhetorica.

1. De Rhetorica van Aristoteles

a. Context en ontstaansgeschiedenis

Aristoteles zou zijn Rhetorica voltooid hebben rond 334 v.Chr., dit is pas een goede eeuw nadat de retorica als afzonderlijke discipline ontstaan was. De opkomst van die retorica hing nauw samen met de ontwikkeling van de democratie en aangezien Athene de leidende democratie werd in de Griekse wereld is het begrijpelijk dat de retorica precies daar tot volle bloei kwam. Omdat de politieke besluitvorming er tot stand kwam in de volksvergadering, die uit alle vrije burgers was samengesteld, moest elke politicus op de eerste plaats de kunst van het overtuigen beheersen. En ook gewone burgers hadden daar belang bij, want dezelfde radicale en rechtstreekse democratie gold ook in de rechtsorde: zij moesten in een proces zelf een aanklacht of verdediging kunnen uitspreken - van een openbare aanklager was er geen sprake - en wel voor jury's die bestonden uit grote aantallen door loting aangeduide burgers, die geen juridische deskundigheid bezaten en daarom heel gevoelig waren voor beïnvloeding door de macht van het woord. Vandaar dat in Athene in de laatste decennia van de vijfde eeuw v.Chr. rondtrekkende leraars opdoken die aan al wie ervoor wilde betalen een opleiding in de welsprekendheid aanboden. De doelstelling van hun onderricht was op de eerste plaats praktisch en de relativistische filosofische opvattingen die deze zogenaamde 'sofisten' ontwikkelden waren ondergeschikt aan dit streven naar retorisch succes: aangezien het er niet op aan kwam gelijk te hebben maar gelijk te krijgen kon er geen sprake zijn van een absolute waarheid, maar was 'de mens de maat van alle dingen'. Zij muntten uit in het ontwikkelen van alle mogelijke argumenten om aartsmoeilijke stellingen te verdedigen en gebruikten gekunstelde stilistische effecten om het publiek te overbluffen of emotioneel in de ban te krijgen. In de talrijke handboeken die zij produceerden werd hoofdzakelijk aandacht besteed aan deze vormelementen en aan de onderdelen van een redevoering.

Fundamentele kritiek op het retorisch onderricht van de sofisten kwam er van de kant van Plato. De pijnlijke ervaring van het doodvonnis tegen zijn leermeester Sokrates door een door demagogen gemanipuleerde volksrechtbank (399 v.Chr.) was daar zeker niet vreemd aan. Het onderricht van Sokrates was inderdaad van een totaal andere aard geweest: zijn ironische methode mikte uiteindelijk op het aan het licht brengen van waarheid en niet op de bekwaamheid om te overtuigen of macht te verwerven. Vergeleken met de scherpe aanval op de sofisten in Plato's dialoog Gorgias is in zijn Phaidros de kritiek echter milder geworden, omdat hier de mogelijkheid wordt opengesteld voor een andere retorica dan die van de sofisten, een die gebaseerd is op filosofisch inzicht. Een goed redenaar moet op de eerste plaats een filosofisch geschoold of hoogstaand persoon zijn, hij moet zijn onderwerp logisch kunnen analyseren en moet een grondige kennis hebben van de psychologie van zijn publiek - iets totaal anders dan het beheersen van een aantal retorische knepen met emotioneel effect!

De concrete uitwerking echter van een dergelijke op de filosofie en de dialectiek gebaseerde retorica lijkt Plato, wellicht omdat hij het zelf als een minder belangrijke discipline bleef beschouwen, overgelaten te hebben aan zijn leerling, de jonge Aristoteles, die in de jaren 360-355 v.Chr. retorica doceerde aan de Academie. Waarschijnlijk uit die periode dateren een aantal verloren gegane werken van Aristoteles over de redekunst, maar ook reeds een eerste versie van bepaalde delen van de Rhetorica: in tegenstelling tot die andere werken is dit laatste traktaat een esoterisch geschrift, een soort cursusnota's die op de eerste plaats bedoeld waren voor de beperkte groep van eigen leerlingen, en die Aristoteles in verschillende fasen zou aanvullen en bijwerken tot lang na de dood van Plato en hij zelf een school vormde in het Lyceum. Dat de ontstaansgeschiedenis van de Rhetorica zich aldus uitstrekte over een periode van ongeveer dertig jaren heeft belangrijke gevolgen voor de interpretatie. Vooreerst is het werk in zijn huidige vorm weliswaar het doordachte product van een tot volle rijpheid gekomen denker, maar anderzijds bevat het nogal wat terminologische en ook wel inhoudelijke inconsequenties, getuigend van de verschillende stadia in de evolutie van zijn denken. Ook moet men er rekening mee houden dat het minder belangrijke, derde en laatste boek van de Rhetorica, gewijd aan de stijl en aan de opbouw of ordening van een redevoering, aanvankelijk door Aristoteles als een afzonderlijk werkje was geconcipieerd en pas achteraf aan de twee eerste boeken werd toegevoegd. Een tweede gevolg is een wat paradoxale houding tegenover de retorica die samenhangt met de evolutie die Aristoteles heeft doorgemaakt van een trouwe leerling van de Academie tot een onafhankelijk denker. Terwijl hij op verschillende plaatsen Plato's programma voor een ideale retorica lijkt aan te hangen en zich laatdunkend uitlaat over de sofisten, hun demagogisch inspelen op de emoties, hun effectbejag en hun ingewikkelde theorieën over de onderverdeling van een rede, wijdt hij tegelijk zelf een groot deel van zijn Rhetorica expliciet aan overtuigings-, verfraaiings- en ordeningstechnieken die hij vanuit theoretisch standpunt afkeurt als principieel schadelijk. Zo gaat hij bijvoorbeeld uitvoerig in op de emoties die de redenaar kan bespelen als een van de middelen om te overtuigen (II, 2-11), hoewel hij de bestaande retorische handboeken scherp veroordeelt omdat ze uitsluitend gericht waren op het opwekken van emoties (I.1, 1354 a 14-26). In een ideale staatsordening zou het verboden moeten zijn om naast de kwestie te spreken, maar zolang we nu eenmaal niet in de "beste der werelden" leven blijft inzicht in dit typisch retorisch overtuigingsmiddel noodzakelijk. Immers, met een zuiver wetenschappelijk discours bereik je de man in de straat niet: je bent dus wel verplicht je aan het niveau van je publiek aan te passen (I.1, 1355 a 25-29). In dezelfde lijn beschouwt hij de studie van de dramatische vertolking, zeg maar de 'performance', als minderwaardig, maar tegelijk erkent hij, zoals verder zal blijken, de ontzettende invloed die ervan uitgaat. Het merkwaardige samenspel van de Platonische 'idealistische' afkeer van de retorica als een noodzakelijk kwaad met een eigen realistische poging tot positieve waardering en tot het ontwerpen van een nieuwe retorica, waarin naast de logische argumentatie ook plaats is voor het ethische en het psychologische, getuigt van Aristoteles' zin voor nuancering en van zijn scherpzinnige erkenning van de complexiteit van zijn onderwerp.

b. Inhoud en structuur

De globale indeling waarmee Aristoteles zijn onderwerp heeft aangepakt was revolutionair. Terwijl de vroegere handboeken van de sofisten de redevoering louter uitwendig als een cumulatieve entiteit beschouwden, een opeenvolging van inleiding, feitenrelaas en andere onderdelen, hanteert Aristoteles het voor zijn denken karakteristieke concept van een organische eenheid met essentiële kenmerken of functies. Hij onderscheidt met name drie basisfuncties van de retorica: wat moet je zeggen als je wil overtuigen, met andere woorden op welke overtuigingsmiddelen doe je een beroep (later 'inventio' genoemd), ten tweede op welke manier moet je het zeggen (de stijl, λέξις of 'elocutio'), en tenslotte in welke volgorde (de ordening of opbouw, τάξις of 'dispositio')? Het relatieve belang dat Aristoteles aan deze drie elementen hecht komt zowel tot uiting in de lengte als in de volgorde van zijn behandeling: de overtuigingsmiddelen in de eerste twee boeken, de stijl in boek III, 2-12 en de opbouw in boek III, 13-19. De dramatische vertolking ( of 'actio') krijgt niet eens een afzonderlijke behandeling, maar wordt alleen even aangeraakt bij het begin van de hoofdstukken over de stijl. Door deze indeling worden de elementen opsmuk en opbouw, net wat in de traditionele handboeken de essentie vormde, tot iets bijkomstigs, zeker als men bedenkt dat de Rhetorica aanvankelijk slechts de twee eerste boeken bevatte.

Ook binnen dit oorspronkelijke werk over de overtuigingsmiddelen is Aristoteles' behandelingswijze het resultaat van zijn nieuwe opvatting en van zijn reactie op de vroegere handboeken met hun exclusieve klemtoon op emotionele argumenten. Aristoteles daarentegen onderscheidt drie overtuigingsmiddelen (πίστεις): op de eerste plaats komt de logische argumentatie (λόγος), daarnaast is er het karakter of de persoonlijkheid van de spreker voor zover die uit zijn betoog naar voren komt (ἦθος) en pas in laatste instantie de emoties die hij bij het publiek kan opwekken (πάθος). Aristoteles handelt het meest uitvoerig over het eerste overtuigingsmiddel, de diverse soorten logisch-retorische argumenten (ἐνθυμήματα, enthymemen, d.w.z. retorische syllogismen of waarschijnlijke redeneringen) die een spreker in zijn betoog kan aanwenden en doet daarbij in grote mate een beroep op de dialectiek: in I, 4-14 komen die logische elementen of topen (τόποι) aan bod die specifiek zijn voor elk van de drie verschillende retorische genres, met name het politieke, het gerechtelijke en het ceremoniële genre, in II, 19-26 de logische elementen die universeel van toepassing zijn in alle vormen van overtuigend spreken. De twee andere overtuigingsmiddelen dan, die de retorica verwant maken met de ethiek en de politiek, worden behandeld in II, 1-17. De invoeging van dit gedeelte tussen de twee soorten logische overtuigingsmiddelen in is hoogstwaarschijnlijk geen onbedoeld gevolg van de gefaseerde totstandkoming van de Rhetorica. Immers, het eigen imago van de spreker en het inwerken op de emoties van het publiek zijn eveneens specifieke of genregebonden overtuigingsmiddelen: het eerste is vooral in de politieke rede van betekenis, het tweede vooral in het gerechtelijke genre. Beide sluiten dus nog aan bij de specifieke overtuigende elementen uit het eerste boek.

Globaal beschouwd is de structuur van de Rhetorica dus, ondanks de complexe ontstaansgeschiedenis, goed doordacht en organisch geconcipieerd. Hoewel enkele structurele oneffenheden de Rhetorica typeren als een product van de steeds evoluerende en nooit afgesloten filosofie van Aristoteles, geeft dit werk blijk van een ijzersterke innerlijke samenhang. Ter oriëntatie volgt hier een synoptische voorstelling van de inhoud.

BOEK I: de logische overtuigingsmiddelen en daarin de elementen die specifiek zijn voor elk van de drie retorische genres

— Inleidende begrippen (I 1-3)

Definitie van de retorica; beschrijving van de retorische overtuigingsmiddelen; de drie retorische genres

— De specifieke topen van de enthymemen

Specifieke topen van de politieke rede: het goede en het voordeel (I 4-8)

Specifieke topen van de gelegenheidsrede: de deugd en het eervolle (I 9)

Specifieke topen van de gerechtelijke rede: recht of onrecht (I 10-14)

De uitwendige bewijsmiddelen: wetten, contracten, getuigen, eden (I 15)

BOEK II: de niet logische overtuigingsmiddelen (ἦθος en πάθος) en de logische elementen gemeenschappelijk aan alle retorische genres

-   De niet logische overtuigingsmiddelen

    Inleiding  (II 1)

Het karakter van de spreker en de emoties van de toehoorders als overtuigingsmiddelen

Een beroep doen op de emoties van het publiek (II 2-11)

Woede; kalmte of mildheid; vriendschap en vijandigheid of haat; angst en zelfvertrouwen; schaamte en schaamteloosheid; gunst of goedgunstigheid; medelijden; verontwaardiging; afgunst; wedijver of navolgingsdrang

Inspelen op het karakter van het publiek

Het karakter volgens leeftijdscategorieën: jeugd; oude dag; bloei van het leven (II 12-14)

Het karakter volgens toevalsfactoren: edele afkomst; rijkdom; macht en succes (II 15-17)

- De logische elementen gemeenschappelijk aan alle retorische genres

Overgang (II 18)

De basisvormen gemeenschappelijk aan elk retorisch spreken (II 19)

Het mogelijke en het onmogelijke; verleden en toekomst; het meer en het minder

De gemeenschappelijke overtuigingsmiddelen (II 20-22)

Voorbeeld en enthymeem; spreuken als ingekorte enthymemen

De gemeenschappelijke of eigenlijke topen van de enthymemen en van de schijnbare enthymemen (II 23-24)

De weerlegging; enkele preciseringen (II 25-26)

BOEK III: De stijl en de ordening of opbouw van de rede­voering

-De stijl

Inleiding tot de studie van de stijl en de drama­tische vertolking (III 1)

Stijlkwaliteiten en stijlmiddelen van het retorisch proza (III 2-11)

Het gebruik van metaforen; wansmaak; vergelijkingen; zuiver Grieks taalgebruik; waardigheid; gepastheid; prozaritme; de periode (juxtapositie, antithese, parisose, paromoiose); gevatte en geliefde uitspraken en analyse van hun werking

Het onderscheid in stijl tussen de verschillende retorische genres (III 12)

— De ordening of opbouw

Noodzakelijke en mogelijke onderdelen van een redevoering (III 13)

Analyse van de mogelijke onderdelen (III 14-19)

De inleiding; het formuleren en weerleggen van aantijgingen en verdachtmakingen; het feitenrelaas; de argumentatie; de ondervraging; het slotwoord

2. De toespraak van William Jefferson Clinton van 17 augustus 1998

In tegenstelling tot ons uitgangspunt bij de Rhetorica van Aristoteles nemen wij aan dat het overbodig is de lezer te introduceren in de Lewinsky-affaire. Er zij hier alleen op gewezen dat de politieke tegenstanders van de president er nooit in geslaagd zijn om een meerderheid van de publieke opinie te winnen voor hun eis tot het aftreden van de president: in die zin was de overtuigingskracht van deze toespraak, waarin Clinton een private misstap toegeeft maar tegelijk volhoudt geen onwettige of bedrieglijke handelingen gesteld te hebben onverenigbaar met de uitoefening van zijn ambt, van het grootste belang. Verder kan het hier volstaan de tekst van de bewuste toespraak, die live op televisie werd uitgezonden op een maandagavond en slechts vier minuten duurde, integraal weer te geven[2]:

Good evening. This afternoon in this room, from this chair, I testified before the Office of Independent Counsel and the grand jury. I answered their questions truthfully, including questions about my private life - questions no American citizen would ever want to answer.

Still I must take complete responsibility for all my actions, both public and private. And that is why I am speaking to you tonight.

As you know, in a deposition in January I was asked questions about my relationship with Monica Lewinsky. While my answers were legally accurate, I did not volunteer information.  Indeed, I did have a relationship with Ms. Lewinsky that was not appropriate. In fact, it was wrong. It constituted a critical lapse in judgment and a personal failure on my part for which I am solely and completely responsible.

But I told the grand jury today, and I say to you now, that at no time did I ask anyone to lie, to hide or destroy evidence, or to take any other unlawful action.

I know that my public comments and my silence about this matter gave a false impression.  I misled people, including even my wife. I deeply regret that. I can only tell you I was motivated by many factors: first, by a desire to protect myself from the embarrassment of my own conduct. I was also very concerned about protecting my family. The fact that these questions were being asked in a politically inspired lawsuit which has since been dismissed was a consideration, too.

In addition, I had real and serious concerns about an independent counsel investigation that began with private business dealings 20 years ago - dealings, I might add, about which an independent federal agency found no evidence of any wrongdoing by me or my wife over two years ago.

The independent counsel investigation moved on to my staff and friends, then into my private life, and now the investigation itself is under investigation. This has gone on too long, cost too much, and hurt too many innocent people.

Now this matter is between me, the two people I love most - my wife and our daughter - and our God. I must put it right, and I am prepared to do whatever it takes to do so. Nothing is more important to me personally. But it is private. And I intend to reclaim my family life for my family. It's nobody's business but ours. Even Presidents have private lives.

It is time to stop the pursuit of personal destruction and the prying into private lives, and get on with our national life. Our country has been distracted by this matter for too long.  And I take my responsibility for my part in all of this; that is all I can do. Now it is time - in fact, it is past time - to move on. We have important work to do - real opportunities to seize, real problems to solve, real security matters to face.

And so, tonight, I ask you to turn away from the spectacle of the past seven months, to repair the fabric of our national discourse and to return our attention to all the challenges and all the promise of the next American century.

Thank you for watching, and good night.

3. Analyse van de toespraak van Clinton volgens de theorie van Aristoteles

Onmiddellijk na Clintons televisietoespraak liepen de beoordelingen sterk uiteen: volgens Larry Sabato, politicoloog van de University of Virginia was het optreden "the worst speech he's ever given"[3], maar anderen, zoals Barbara Laskin, voorzitster van een bekend communicatiebedrijf uit Manhattan, noemden het ronduit "brilliant". Hoe staat het echter met de overtuigingskracht van deze toespraak volgens de criteria van Aristoteles? Onderstaande analyse volgt gewoon de indeling van de Rhetorica[4].

a. De overtuigingsmiddelen: de logische, morele en emotionele argumenten

- De logische argumenten (λόγος)

Aangezien volgens Aristoteles de meeste overtuigingsmiddelen en argumenten gekoppeld zijn aan een bepaald retorisch genre (I.2, 1358 a 27-29, II.1, 1377 b 25-32), moeten we ons eerst en vooral de vraag stellen in welk genre de toespraak van Clinton thuishoort, meer bepaald of het om een politieke of gerechtelijke toespraak gaat. Volgens Rhetorica I.3, 1358 a 35-1359 a 5 wordt elk retorisch genre gekenmerkt door een eigen doelstelling (τέλος) en een eigen tijdsdimensie (χρόνος): terwijl de gerechtelijke rede zich toespitst op recht en onrecht, meer bepaald in het verleden, is de politieke redekunst gericht op de toekomst, namelijk op het aanbevelen van wat voordelig is of het afraden van wat nadelig is: (I.3, 1358 b 20-27) "Ook het doel (τέλος) van elk genre van de redekunst is verschillend ... Voor de redenaar van het politieke overleg is dat het voordeel en het nadeel (τὸ συμφέρον και βλαβερόν). Wie aanspoort geeft namelijk iets ter overweging omdat het voordeliger is, wie afraadt doet dit onder verwijzing naar het nadeel. Al zijn andere objectieven haalt hij erbij met het oog daarop, of het nu recht of onrecht, of eer of oneer is. Voor de gerechtelijke redenaars daarentegen bestaat het doel in het recht en het onrecht en het is in functie daarvan dat zij de andere objectieven erbij halen."

Strikt genomen was de context van de toespraak van Clinton een juridische kwestie: had hij zich al dan niet schuldig gemaakt aan onrecht, dat wil zeggen aan misstappen die een afzettingsprocedure konden rechtvaardigen? - de president was trouwens dezelfde dag hierover nog ondervraagd geweest door de 'grand jury'. Maar niemand kan ontkennen dat de affaire sterk politiek gekleurd was en Clinton zelf legt daar sterk de nadruk op met woorden als "a politically inspired lawsuit" en vooral met zijn slotzin waarmee hij duidelijk maakt dat de verderzetting van zijn beleid nodig is om de echte nationale problemen aan te pakken en de uitdagingen van de 21ste eeuw voor te bereiden. Er kan dus geen twijfel over bestaan dat Clinton zijn speech op de eerste plaats bedoeld heeft als een politieke toespraak, die slechts in tweede instantie ook tot het gerechtelijke genre gerekend kan worden.

Het Amerikaanse publiek moet dus, bij zijn keuze voor of tegen Clinton, de blik richten op de toekomst en zich laten leiden door wat het meest voordelig is, en volgens Aristoteles kan dat bijvoorbeeld zijn (I.7, 1365 a 34-36): δυοῖν τὸ ἐγγύτερον τοῦ τέλους. καὶ τὸ αὐτῷ τοῦ ἁπλῶς : "wat er van twee zaken het dichtst bij het beoogde doel komt. Ook gaat wat voor het individu goed is boven wat goed is in absolute zin". Welnu, terwijl de campagne van Clintons tegenstanders louter destructief is en de Amerikanen handenvol geld kost ("This has ... cost too much, and hurt too many innocent people"), zal hijzelf de echte uitdagingen en problemen van de Amerikanen aanpakken ("real problems to solve, ..."). Met andere woorden wat goed is voor het dagelijkse leven en voor de portemonnee van elke individuele Amerikaan gaat boven hoge morele principes ... Dit beroep op het eigenbelang van de toehoorder vormt de kern van het rationele argument, de 'logos', waarmee de president zijn publiek wil overtuigen.

Anderzijds kan Clinton het zich niet veroorloven zijn beleid voor de toekomst te verdedigen zonder in het reine te komen met zijn verleden. Vandaar dat de ondergeschikte  argumentatie waarmee Clinton zich verdedigt tegen zijn aanklager wél typisch is voor een gerechtelijke toespraak. Hier bestaat de kern van de argumentatie erin dat hij inderdaad in de fout gegaan is, maar dat de gepleegde feiten niet zo erg zijn (zie over dit soort bewijsvoering Rhet. III.17, 1417 b 26-27: οτι οὐ τοσόνδε). Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste - zo had hij tegenover de grand jury uitgelegd - had hij met Monica Lewinsky wel een kortstondige flirt gehad maar geen volwaardige seksuele relatie. Dat verklaart de volgens Clinton slechts schijnbare contradictie tussen zijn bekentenis van vandaag ("I did have a relationship with Ms. Lewinsky that was not appropriate") en zijn beruchte uitspraak van 26 januari 1998: "I want you to listen to me. I'm going to say this again: I did not have sexual relations with that woman ‑ Miss Lewinsky. ... These allegations are false." Het gaat hier uiteraard om een terminologische spitsvondigheid, maar dit behoort volgens Aristoteles tot de normale argumentatie-topen van de gerechtelijke rede: I.13, 1373 b 38-1374 a 17: "Vaak bekennen mensen de daad maar niet de termen van de aanklacht of wat onder die benaming begrepen wordt - de beklaagde bekent bijvoorbeeld dat hij iets genomen heeft maar niet dat hij diefstal gepleegd heeft, dat hij wel als eerste geslagen heeft maar niet dat hij zich aan molestatie schuldig heeft gemaakt, dat hij betrekkingen had met een vrouw, niet dat hij overspel gepleegd heeft (συγγενέσθαι ἀλλ' οὐ μοιχεῦσαι), .... Om die reden moeten we wel ook in die materie over definities beschikken, wat diefstal, wat molestatie en wat overspel is, zodat, als we willen aantonen of er al of niet sprake is van dat misdrijf, we in staat zijn om in het licht te stellen wat rechtmatig is. In al dergelijke gevallen is de eigenlijke kwestie ter discussie de vraag of iemand onrecht gepleegd heeft en een schurk is dan wel helemaal niets misdaan heeft. ... Inderdaad, als iemand slagen heeft toegebracht betekent dat niet in alle gevallen dat hij gemolesteerd heeft, alleen maar als het met een bepaald opzet gebeurt, bijvoorbeeld om het slachtoffer te kleineren of er zelf genoegen aan te beleven. Ook wanneer iemand ongemerkt iets genomen heeft betekent dat niet in alle gevallen dat hij gestolen heeft, maar enkel als het is om iemand schade toe te brengen en zichzelf te verrijken. En ook voor de andere misdrijven geldt iets soortgelijks als in deze voorbeelden." Wat dus het concrete onderscheid is tussen συγγενέσθαι en μοιχεῦσαι legt Aristoteles niet uit, maar Clinton heeft daar zo zijn eigen verklaring voor.

De president is echter wijs genoeg om in deze speech voor het grote publiek niet in te gaan op deze terminologische subtiliteit en spitst zijn betoog daarom toe op een tweede reden waarom zijn misstap al bij al te verontschuldigen is: omdat het louter om een private misstap ging en hij als staatshoofd niets verkeerds of onwettigs gedaan zou hebben. Dit onderscheid tussen een louter private fout en een misdaad tegenover de gemeenschap wordt door Aristoteles als volgt verwoord: (I.13, 1373 b 21-24) "Het is mogelijk zowel onrechtvaardige handelingen als rechtvaardige handelingen te stellen in twee onderscheiden betekenissen, hetzij tegenover één individu hetzij tegenover de gemeenschap. Inderdaad, wie zich schuldig maakt aan overspel of aan het toebrengen van slagen begaat een misdaad tegenover een bepaald individu terwijl de deserteur een misdrijf pleegt tegenover de gemeenschap." De president erkent dus gezondigd te hebben tegenover zijn naaste omgeving en familie maar het is en blijft een privé-aangelegenheid.

Aantijgingen tegen zijn persoon die hem ook van publieke misdrijven betichten probeert Clinton vooral te ontkrachten door, om het met Aristoteles' eigen woorden te zeggen (III.15, 1416 a 26-27) τὸ ἀντιδιαβάλλειν τὸν διαβάλλοντα: "het inzetten van een tegenaanval tegen de aanklager", en door (III.15, 1416 a 34-36) >τοῦτο ὅτι ἄλλας κρίσεις ποιεῖ, καὶ ὅτι οὐ πιστεύι τῷ πράγματι: "de beschuldiging van laster, dat het om een ware campagne gaat, vooral omdat de aantijgingen andere kwesties aan het proces toevoegen en getuigen van een gebrek aan vertrouwen in de zaak zelf". Door uitvoerig in te gaan op het niet aflatend en zinledig gerechtelijk onderzoek van Kenneth Starr, slaagt Clinton erin de rollen om te keren en zichzelf voor te stellen als slachtoffer in plaats van als dader. Dat deze strategie bijzonder succesvol was bewijzen de opiniepeilingen van CNN en CBS onmiddellijk na de televisietoespraak: 64 % van de kijkers vond dat dit "mea culpa" van de president nu maar eens een eind moest maken aan het onderzoek van Starr.

Dat hijzelf het slachtoffer is van een lastercampagne die ook zijn privé-leven niet ontziet en dus het onderscheid miskent tussen een louter tussenpersoonlijke en een publieke misstap, zet Clinton extra in de verf door het gebruik van wat Aristoteles een spreuk (γνώμη) zou noemen: "Even Presidents have private lives". Laten we even stilstaan bij deze uitspraak en het effect ervan verduidelijken vanuit de Aristotelische theorie over de spreuk. Een spreuk wordt in de Rhetorica (II.21, 1394 a 19-1395 a 2) gedefinieerd als een bewering, niet in verband met een individueel gegeven, maar van een algemeen karakter, en wel over al wat met menselijk handelen te maken heeft; zo'n bewering neemt de vorm aan van de conclusie of van de premisse van een enthymeem, met andere woorden van een verkort geformuleerd enthymeem. Als voorbeeld citeert Aristoteles vers 864 uit Euripides' Hekabe: "Er is geen mens die echt vrij is". Dat is een spreuk. Maar in zijn samenhang met het volgende vers is het een enthymeem: "Inderdaad, ofwel is hij de slaaf van het geld ofwel van het lot". De spreuk is dus een conclusie zonder de redenering die tot deze conclusie leidt. De uitspraak "Even Presidents have private lives" beantwoordt perfect aan deze definitie. Als we immers de redenering reconstrueren die hierachter schuilt, bekomen we het volgende retorische syllogisme of enthymeem: - "Iedere burger heeft recht op een privé-leven" (major).

- "Ook de president is een Amerikaanse burger" (minor).

- "Dus heeft ook de president recht op een privé-leven" (conclusie).

Clinton kan zich kernachtig tot deze conclusie beperken omdat de toehoorder de rest van de redenering spontaan kan aanvullen.

Waarin ligt nu de retorische overtuigingskracht van zo'n spreuk? Wat Aristoteles hierover schrijft getuigt weerom van zijn fijnzinnig inzicht: (II.21, 1395 b 1-11): "Spreuken (γνῶμαι) komen in een betoog bijzonder goed van pas: één reden is het gebrek aan niveau van de toehoorders. Die scheppen er namelijk genoegen in wanneer iemand in algemene termen de opinies raakt die ze er zelf enkel met betrekking tot concrete gevallen op nahouden... Als iemand bijvoorbeeld af te rekenen heeft met kwaadwillige buren of met monsters van  kinderen, zal hij met open armen de uitspraak ontvangen 'Niets is lastiger dan buren' of 'Niets is stompzinniger dan het voortbrengen van kinderen'. Het komt er dus op aan te mikken op wat er zoal aan meningen leeft bij het publiek, en daarover dan in veralgemenende termen te spreken op de beschreven manier". Clinton speelt hier inderdaad behendig in op wat elke Amerikaan wel eens in een concrete situatie heeft meegemaakt, namelijk dat het bijzonder onaangenaam is wanneer zijn privé-leven niet gerespecteerd wordt. Deze toepasselijkheid op de eigen doorleefde ervaringen van het publiek maakt de eigenlijke charme uit van deze uitspraak, een charme die er meteen voor zorgt dat de vanuit rationeel oogpunt wankele basis van heel het argument van het privé-leven handig gecamoufleerd wordt: het Lewinsky-incident was immers geen loutere privé-aangelegenheid, aangezien het in dienstverband had plaatsgevonden[5], en hoe dit incident überhaupt kan ingepast worden in een uitspraak als "I intend to reclaim my family life for my family" blijft een raadsel. Maar het doorsnee-publiek doorzag dit niet: op de vraag uit de reeds vermelde opiniepeilingen "Was Clinton's relationship with Lewinsky a private matter?" antwoordde 63% ja en slechts 37% nee. Dit heeft echter ook te maken met het emotionele appel waarmee Clinton de rationele argumentatie kracht bijzet.  

- De emotionele argumenten (πάθος)

Zoals gezegd is het beroep op de emoties vooral van nut in de gerechtelijke redevoering. Vandaar dat het hier op de eerste plaats moet dienen om de zopas behandelde argumentatie te onderbouwen, met name het betoog van Clinton waarin hij een misstap bekent maar deze meteen minimaliseert met de stelling dat het om een loutere privé-zaak ging. Inderdaad, behalve uitspraken met een algemeen emotioneel impact zoals "Now this matter is between me, the two people I love most ‑ my wife and our daughter ‑ and our God" speelt de speech heel concreet in op twee emoties: medelijden en verontwaardiging. Medelijden of medeleven wordt door Aristoteles als volgt gedefinieerd: (II.8, 1385 b 13-18) "Stel dat medelijden (ἔλεος) een gevoel van pijn is bij het zien van onheil dat vernieling of leed veroorzaakt, dat iemand treft die het niet verdient en waarvan je kan verwachten dat je er ook zelf of een van je vrienden het slachtoffer van wordt, en dat alles wanneer het onheil nabij lijkt. Inderdaad, het is evident dat je alleen maar medelijden zal kunnen voelen als je je in een toestand bevindt die toelaat te veronderstellen dat je zelf of een van je vrienden het slachtoffer zou kunnen worden van een of ander onheil". In deze definitie legt Aristoteles met het hem eigen nuchtere realisme de nadruk op de egocentrische component van deze emotie: we kunnen maar medelijden voelen met iemand met wie we ons in die mate kunnen identificeren dat zijn ongeluk ook onszelf zou kunnen overkomen: (II.8, 1386 a 24-27) "De mensen hebben ook medelijden met wie op hen gelijkt inzake leeftijd, karakter, attitude, status of familie, want in al die gevallen lijkt de kans groter dat hun hetzelfde te wachten staat. In het algemeen komt het erop neer dat men ook hier moet vaststellen dat alles waar mensen bang voor zijn met betrekking tot zichzelf hun medelijden wekt als het anderen overkomt".

Als Clinton er dus in slaagt medelijden te wekken door zich voor te stellen als het slachtoffer van een georkestreerde campagne tegen zijn persoon, die ook het meest heilige - zijn privé-leven en zijn gezin - niet ontziet, dan moet hij hiervoor eerst de afstand overbruggen tussen de gewone Amerikaan en zijn staatshoofd uit het Witte Huis. Daarom stelt Clinton zich zowat voor als een doorsnee Amerikaanse huisvader, die wel eens over de schreef is gegaan maar er dan ook spijt over heeft en in elk geval recht heeft op zijn privé-leven: deze identificatie is het eigenlijke doel zowel van de hierboven geanalyseerde spreuk als van de karakterisering van de hem door de 'grand jury' gestelde vragen als "questions no American citizen would ever want to answer". Zo wordt de suggestie gewekt dat Clinton iets doormaakt dat elke gewone burger zou kunnen meemaken, overeenkomstig de aanbeveling van Aristoteles: (III.14, 1415 b 12-14) ὅπου ἂν ᾖ καιρός, λεκτέον καί μοι προσέχετε τὸν νοῦν• οὐθὲν γὰρ μᾶλλον ἐμὸν ἢ ὑμέτερον: "je moet, overal waar het van pas komt, uitdrukkingen inlassen als: 'Let nu goed op, want het gaat jullie niet minder aan dan mijzelf'." Maar ook de klacht dat het onderzoek van Starr "hurt too many innocent people" is maar overtuigend dankzij de pijn die elke onschuldige Amerikaan in een vergelijkbare situatie zou ervaren. Daarmee belanden we automatisch bij de verontwaardiging die Clinton probeert op te wekken tegenover dit zogenaamd onafhankelijk gerechtelijk onderzoek.

De verontwaardiging is volgens Aristoteles immers het pendant van het medelijden: (II.9, 1386 b 9-15) "Tegenover de emotie van medelijden staat op de eerste plaats hetgeen de mensen ver­ontwaardiging (ὅ καλοῦσι νεμεσᾶν) noemen. Ja, het tegenovergestelde van de pijn omwille van onverdiende tegenslagen is in zekere zin de pijn om onverdiend succes, en het getuigt van dezelfde morele kwaliteit. En beide emoties zijn eigen aan een eerbaar karakter. Het is immers een morele plicht om solidariteit te betonen en medelijden te voelen met wie onverdiend ongeluk kent, tegenover wie daarentegen succes geniet zonder het te verdienen past verontwaardiging". Het vervolg verduidelijkt dat men bijvoorbeeld verontwaardigd kan zijn over ongepaste rijkdom of macht (II.9, 1387 a 13-16). In ons voorbeeld wordt dit onbehagen gewekt tegenover de monsterlijke proporties die het onderzoek van Starr heeft aangenomen en de enorme geldverspilling die ermee gepaard gaat. Dat iemand zoveel middelen weet blijven te mobiliseren in een kwestie die dit niet verdient is toch wel godgeklaagd! De hoger vermelde opiniepeiling toont aan dat Clinton wel degelijk bij het grootste deel van het publiek dit gevoelen moet hebben opgewekt. Samenvattend mag men dus stellen dat zijn toespraak het beroep op de emoties medelijden en verontwaardiging naadloos integreert in het pleidooi voor het vergeven van de eigen misstap en de tegenaanval tegen de aanklagers. Deze vervlechting van het emotionele appel met de rationele argumentatie maakt het meteen onopvallend en efficiënt.

- De morele argumenten (ἦθος)

Belangrijker nog dan het bespelen van de emoties is de werking van het ἦθος, een overtuigingsmiddel dat immers vooral op zijn plaats is in de politieke rede en dus aansluit bij het logische kernargument van Clintons toespraak, dat de Amerikanen namelijk zijn beleid moeten blijven steunen, willen ze hun eigen toekomstig welzijn veilig stellen. Een dergelijke keuze veronderstelt onvermijdelijk het vertrouwen in de persoon van de president. Elke verkiezing toont aan dat een goed politiek programma niet volstaat: doorslaggevend zijn doorgaans de persoonlijkheid van de politicus en het vertrouwen dat hij bij het publiek weet te wekken. Aristoteles beseft dit maar al te goed: hoewel hij in zijn reactie op de sofistische handboeken de behandeling van de rationele argumentatie als overtuigingsmiddel vooropplaatst, erkent hij meermaals impliciet en expliciet dat uiteindelijk het imago dat de redenaar bij het publiek nalaat bepalend is voor zijn oordeelsvorming:

- (I.2, 1356 a 4-13) "Je kan dus overtuigen door middel van het karakter, wanneer een rede zo wordt uitgesproken dat ze de spreker geloofwaardig maakt. Want in respectabele mensen geloven we sterker en gemakkelijker: dit is in het algemeen waar in verband met alle mogelijke onderwerpen en absoluut in kwesties waar geen exacte kennis geldt maar plaats is voor twijfel. ... Het klopt immers niet dat, zoals sommige theoretici poneren, in de retorica de positieve indruk die de spreker maakt in geen enkel opzicht zou bijdragen tot zijn overtuigingskracht. Integendeel, je zou haast kunnen zeggen dat het karakter zowat de dominerende factor in de overtuiging is (ἀλλὰ σχεδὸν ὡς εἰπεῖν κυριωτάτην ἔχει πίστιν τὸ ἦθος)".

- (III.16, 1417 a 24-28) "Ook mag je relaas niet de indruk wekken op rationele berekening gestoeld te zijn, zoals bij de redenaars van tegenwoordig, maar je moet als vanuit je eigen morele principes spreken: 'Ik wilde het zo: ik heb er  inderdaad bewust voor gekozen. Nee, ik heb er geen voordeel uit gehaald, maar toch is het beter zo'. De ene houding mag dan al van gezond verstand getuigen, de andere getuigt van rechtschapenheid".

- (III.17, 1418 a 39 - b 1) καὶ μᾶλλον τῷ ἐπιεικεῖ ἁρμόττει χρηστὸν φαίνεσθαι ἢ τὸν λόγον ἀκριβῆ: "Overigens past het een rechtgeaard mens om zich een eerlijk man te tonen eerder dan geraffineerd in zijn argumentatie".

- (II.1, 1377 b 24-26, 1378 a 7-8) "Het maakt namelijk heel wat uit voor het overtuigingsproces, vooral in de politieke redekunst maar op de tweede plaats ook in processen, dat de redenaar blijkt geeft van bepaalde kwaliteiten en de toehoorders het gevoel hebben dat hij tegenover hen een bepaalde houding aanneemt . . . Nu zijn er drie factoren die de geloofwaardigheid in de hand werken van de sprekers zelf, aangezien er evenveel eigenschappen zijn die ons vertrouwen inboezemen los van de eigenlijke bewijsvoering. En dat zijn het inzicht, de deugdzaamheid en de welwillendheid (φρόνησις καὶ ἀρετὴ καὶ εὔνοια)".

Blijk geven van inzicht en van welwillendheid tegenover het publiek kost Clinton weinig moeite: het eerste demonstreert hij door zijn vooruitziende blik op de Amerikaanse noden van de toekomst en door zijn analyse van de manoeuvres van zijn politieke tegenstanders, en de goodwill tegenover zijn toehoorders vertolkt hij alleen al door het eenvoudige dankwoordje aan het slot: "thank you for watching". Maar het publiek doen geloven in zijn deugdzaamheid, rechtschapenheid of integriteit is in de gegeven omstandigheden heel wat moeilijker. En toch probeert Clinton juist met deze verklaring zijn geschonden imago op te poetsen, en wel door enerzijds spijt te tonen ("I deeply regret that"), anderzijds door de beschuldigingen van andere oneerlijke praktijken krachtig van de hand te wijzen. Hij legt de nadruk op zijn eigen verantwoordelijkheidsgevoel ("I take my responsibility for my part in all of this") en vaste wil om de fout weer goed te maken ("Nothing is more important to me personally"). Bovendien zet hij alle middelen in om minstens deze keer spontaan en eerlijk over te komen, met uitspraken als "I answered their questions truthfully" en "I told the grand jury today, and I say to you now, that at no time did I ask anyone to lie". Toch schoot de schuldbekentenis precies op dit punt te kort: met een uitspraak als "I was motivated by many factors: first, by a desire to protect myself from the embarrassment of my own conduct" geeft Clinton nog teveel blijk van berekend eigenbelang, geheel tegen Aristoteles' aanbeveling in! Velen vonden de president dan ook niet berouwvol genoeg en daarom zouden er de komende weken nog meer en meer uitgebreide verontschuldigingen volgen[6].

Het zou verkeerd zijn daaruit af te leiden dat het belang van het ἦθος in deze toespraak uitsluitend voortvloeit uit de omstandigheid dat de kwestie ter tafel uitdrukkelijk te maken had met de persoonlijke moraal van de spreker. Neen, de Aristotelische klemtoon op het ἦθος als overtuigingsmiddel is van toepassing op alle politieke redevoeringen. Wanneer diezelfde Clinton in zijn State of the Union van 23 januari 1996 de politieke, sociale en economische situatie van de Verenigde Staten onder de loep nam, laste hij de volgende uitweiding in: "Before I go on, I would like to take just a moment to thank my own family, and to thank the person who has taught me more than anyone else over 25 years about the importance of families and children ‑ a wonderful wife, a magnificent mother and a great First Lady. Thank you, Hillary". Vanuit logisch standpunt is deze inlassing weinig relevant maar vanuit psychologisch standpunt hebben we te maken met een geslaagde captatio benevolentiae die het publiek doet geloven in de morele integriteit van de spreker en zo ook in het politieke en sociaal-economische beleid dat hij voorstaat. Overigens geeft modern empirisch onderzoek Aristoteles gelijk: sprekers die een betrouwbare en sympathieke indruk wekken slagen er, onafhankelijk van het onderwerp waarover ze het hebben, steevast het best in om hun toehoorders te overtuigen.

b. De stijl (λέξις)

In navolging van de Rhetorica zullen we onze analyse van de stijl van Clintons toespraak in principe beperken tot de uitgesproken tekst en dus de 'stijl van het optreden' buiten beschouwing laten. Immers, de scenische en theatrale aspecten - het vaasje met bloemen bijvoorbeeld dat op de achtergrond de traditionele Amerikaanse vlag verving, de toch wel combattieve toon waarmee de president de tegenaanval inzette tegen het onderzoek van Starr, de opvallende pauze na 'I deeply regret that', de serene gelaatsuitdrukking - dat alles noemt Aristoteles onder Platonische invloed minderwaardig, hoewel hij tegelijk toegeeft dat dit in de praktijk een enorme invloed had en eigenlijk een afzonderlijke studie zou verdienen. Zo schrijft hij over de ὑπόκρισις ('voordracht', 'dramatische vertolking' of 'performance', het latere Latijnse 'actio') meer bepaald het volgende: (III.1, 1403 b 21-1404 a 8) "een factor die een enorme invloed heeft maar nog nooit is aangepakt - al wat verband houdt met de dramatische vertolking... Die dramatische vertolking nu is in wezen een kwestie van stembeheersing: hoe moet je de stem gebruiken in functie van elke emotie? ... Er zijn inderdaad drie elementen die de sprekers in het oog houden, en dat zijn het stemvolume, de intonatie en het ritme (μέγεθος ἁρμονία ῥυθμός). Je mag wel zeggen dat het de vertolkers zijn die daarop letten die de prijzen wegkapen in de wedstrijden. En net zoals in het theater de acteurs tegenwoordig belangrijker zijn dan de dichters, zo is het ook gesteld in de debatten van de polis, ten gevolge van onze lamentabele politieke instellingen. ... rechtvaardigheid betekent dat je louter op basis van de feiten zelf je strijd voert, zodat al het andere dat buiten het aantonen van die feiten ligt overbodig wordt. En toch heeft, zoals gezegd, de dramatische vertolking een enorme invloed als gevolg van het lage niveau van de toehoorder". Elke hedendaagse politicus die met het televisiemedium te maken heeft gehad zal dit kunnen bevestigen. En, zo wordt gepreciseerd in II.7, 1386 a 32-b 5, uitgerekend bij het wekken van medelijden speelt dit 'show-element' een uiterst belangrijke rol.

Laten we ons echter met Aristoteles concentreren op het onderzoek van de stijl als dusdanig, het taalgebruik dus. Op dat vlak voldoet Clintons verklaring wonderwel aan de Aristotelische basisvereisten van duidelijkheid, gepastheid, vervreemding en onopvallendheid (III.2, 1404 b 1-37). De Rhetorica pleit inderdaad, in reactie op de gekunstelde en poëtisch opgesmukte retorische stijl van Gorgias, voor een toegankelijke stijl in gewone prozataal: daaraan beantwoordt het directe en heldere taalgebruik van de president, met courante woorden en eenvoudige zinnetjes. Met zinnen van gemiddeld 15 woorden lijkt hij wel Aristoteles' beeldrijke waarschuwing in acht te nemen tegen zowel te lange als te korte zinnen: (III.9, 1409 b 18-24) "Verder geldt zowel voor de zinsneden als voor de perioden dat ze niet gecoupeerd mogen zijn maar ook niet te lang. Want een te korte zin doet de toehoorder vaak struikelen: terwijl hij nog voorwaarts draaft met het oog op het zinsritme waarvan hij al bij zichzelf de afloop heeft vastgesteld, wordt hij ingetoomd door een pauze van de spreker - dan kan het toch niet anders dan dat hij door de schok als het ware gaat struikelen. Anderzijds hebben te lange zinnen tot gevolg dat de toehoorder achterblijft, net als de hardlopers achterop raken die in een te wijde boog omheen de eindpaal rennen: ook die kunnen het peloton niet bijbenen[7]".

Toch is de stijl van de toespraak verre van ordinair of vulgair, maar slaagt in "het vermijden zowel van platheid als van overdreven waardigheid" (Rhetorica III.2, 1404 b 3-4: καὶ μήτε ταπεινὴν μήτε ὑπὲρ τὸ ἀξίωμα. Overeenkomstig Aristoteles' aanbeveling schuilen achter de uiterlijke ongekunsteldheid wel degelijk een aantal vervreemdende technieken: (1404 b 18-25) "Daarom moet je die kunst toepassen zonder dat iemand het merkt en niet de indruk wekken van een artificieel maar van een natuurlijk taalgebruik: natuurlijkheid is immers overtuigend, gekunsteldheid het tegenovergestelde. Ja, mensen nemen je dat kwalijk alsof je iets tegen hen in het schild voert... Kunst wordt op een elegante manier gecamoufleerd ( κλέπτεται εὖ) wanneer je bij je compositie een bewuste selectie maakt uit het alledaagse taalgebruik".

Clinton kiest inderdaad zijn termen in functie van enkele onopvallende stilistische procédés, die we nu isocolon, anafoor en alliteratie zouden noemen, maar die Aristoteles, nog onbekend met de latere systematische classificatie van de tropen, behandelt als παρίσωσις en παρομοίωσις: (III, 9, 1410 a 23-27) "Met parisose dan hebben we te maken wanneer de zinsneden een gelijke lengte hebben, en met paromoiose wanneer elk van beide zinsneden aan het uiteinde gelijkende woorden bevat: ofwel moet dat bij het begin van elke zinsnede, ofwel op het einde". Hieronder ressorteren uitspraken als "This afternoon in this room, from this chair", "It is time to stop the pursuit of personal destruction and the prying into private lives",  "all the challenges and all the promise", alsook "real opportunities to seize, real problems to solve, real security matters to face". Het laatste zinnetje bevat bovendien een asyndetische opsomming, een stijlmiddel waarvan Aristoteles merkwaardig genoeg erkent dat het in een geschreven tekst al vlug gaat vervelen en daarom nood heeft aan een geschikte dramatische vertolking: (III.12, 1413 b 18 - 1414 a 1) "Asyndetische opsommingen (τά ἀσύνδετα) bijvoorbeeld en constante herhalingen van woorden worden in de geschreven stijl terecht veroordeeld, maar niet in die van het mondelinge debat: de redenaars maken er wel degelijk gebruik van omdat het die procédés zijn die voor een dramatische vertolking geschikt zijn. Bij dergelijke herhalingen is het wel nodig om afwisseling te brengen: juist dat effent als het ware het pad voor een geslaagde performance: 'Hij is het die u bestolen heeft, hij is het die u bedrogen heeft, hij is het die - het toppunt! - geprobeerd heeft om u te verraden'. .... En hetzelfde geldt voor asyndetische opsommingen, zoals "Ik kwam, ik ontmoette hem, ik verzocht hem": een dramatische vertolking dringt zich hier op en je mag de zin niet uitspreken als één geheel met een dictie in één en dezelfde kleur en toonhoogte. Een verdere bijzonderheid van asyndetische wendingen is dat ze de indruk geven dat er heel wat uitspraken gedaan zijn in een even korte tijdsspanne als voor één enkele mededeling. ... Het effect is dus dat van een climax (αὔξησις): 'Ik kwam, ik sprak met hem, ik smeekte hem, ...' - wat heeft hij al niet geprobeerd, denk je dan - '... hij trok zich niets aan van al wat ik zei' ". En warempel, wie de video van de presidentiële toespraak bekijkt, stelt vast dat Clinton 'real security matters to face' niet op dezelfde wijze uitspreekt als de twee vorige zinsdelen, maar het woord 'security' een bijzonder reliëf geeft door het voorhoofd te fronsen en vlak ervoor een korte pauze in te lassen. Door de adequate 'performance' heeft dit asyndeton het effect van een climax: voor de Amerikanen staat heel veel op het spel, zelfs hun eigen veiligheid! Met deze vaststelling hebben we in de praktijk het Platonische taboe op de studie van de 'minderwaardige' ὑπόκρισις doorbroken, maar daarmee treden we in de sporen van Aristoteles zelf, die maar al te goed besefte dat in de concrete retorische praxis stijl en vertolking onlosmakelijk met elkaar verbonden waren.

Daarnaast weet Clinton een vervreemdend effect te bereiken door enkele raak geformuleerde verrassende of paradoxale wendingen, die niet onder de noemer van één bepaalde stijlfiguur te vatten zijn, maar waarvan Aristoteles uitvoerig de psychologische werking bestudeert in III.10-11. Hierbij denken we vooral aan de wendingen "now the investigation itself is under investigation" en "I intend to reclaim my family life for my family". Essentieel voor een geslaagd gebruik van dergelijke spirituele formuleringen is volgens Aristoteles (III.10, 1410 b 9-35; III.11, 1412 a 18-b 32) het nieuwe inzicht dat de toehoorder op een vlotte manier, als in een flits, verwerft. Of het nu gaat om metaforen, spreekwoorden, raadseltjes, woord- of letterspelletjes, gevallen van homonymie, telkens gaat er de toehoorder plots een lichtje op door de pointe van een bondige en aan de omstandigheden aangepaste zegswijze. Uit de vele voorbeelden die Aristoteles van dergelijke gevatte uitspraken geeft citeren we er slechts twee: (III.11, 1412 b 6-16) "De uitspraak van Isokrates bijvoorbeeld 'De eerste te zijn in heerschappij was voor de stad de eerste ramp' (τὴν ἀρχὴν τῇ πόλει ἀρχὴν εἶναι τῶν κακῶν)[8]: ... de spreker heeft een uitspraak gedaan waaraan geen enkele toehoorder had kunnen denken en waarvan de juistheid zo erkend is. Het is allesbehalve spitsvondig te stellen dat het feit van de eerste te zijn het eerste is, maar zo bedoelt de spreker het niet - 'eerst' krijgt hier een andere betekenis.... Of nog 'Een vreemdeling hoeft niet altijd vreemdeling te blijven' (οὐ δεῖ τὸν ξένον ξένον αἰεὶ εἶναι): ook hier is immers het tweede 'vreemdeling' in een afwijkende betekenis gebruikt". Wat nu de bovengenoemde uitspraken van Clinton betreft: dat het onderzoek van Starr nu zelf het voorwerp geworden is van onderzoek confronteert de toehoorder met een onverwachte en paradoxale realiteit en sleept hem mee in de illusie tot een briljant inzicht gekomen te zijn; en omgekeerd komt de bewering dat 'het gezinsleven een zaak is van het gezin' over als een evidentie, maar dan een evidentie die spontaan verontwaardiging uitlokt tegenover diegenen die zelfs die vanzelfsprekendheid niet respecteren. Het lijdt geen twijfel dat de argumentatief-logische waarde van beide uitspraken gering is - er is al op gewezen dat heel het argument van het privé- of gezinsleven op drijfzand berust - maar juist daarom is hun overtuigingskracht hier des te meer afhankelijk van de charme van de formulering.

Tenslotte kan niet ontkend worden dat de president ondanks het bewust eenvoudige taalgebruik een zekere waardigheid van de stijl weet te behouden. Volgens Aristoteles (III.6, 1407 b 25-33) moet de redenaar wel oppassen dat deze  ὄγκος τῆς λέξεως niet leidt tot een poëtische stijl, maar kan hij er bijvoorbeeld een beroep op doen "wanneer iets schandelijk of onfatsoenlijk is" (1407 b 29: ἐὰν αἰσχρὸν ἢ ἀπρεπές), en wel door het gebruik van een omschrijving, zeg maar een eufemisme, in plaats van de directe benaming.  Deze aanbeveling brengt Clinton in praktijk wanneer hij het heeft over 'a relationship with Ms. Lewinsky that was not appropriate', een uitdrukking waarvan de vaagheid volgens Amerikaanse moralisten aan bezorgde ouders een laatste redplank bood om tegenover hun kinderen een aanvaardbare uitleg voor het gebeuren te verzinnen! In het algemeen dus mag men besluiten dat de president door een eenvoudige stijl en courant taalgebruik de toegankelijkheid van zijn boodschap versterkt en mikt op een identificatie met de doorsnee-Amerikaan. Anderzijds last hij op een onopvallende manier diverse vervreemdende effecten in, en dat zowel om zijn gehoor te boeien en zo de zwakheid van sommige logische argumenten te camoufleren als om te tonen dat hij ondanks alles vasthoudt aan de waardigheid van zijn ambt en de ernst van het nationale belang.

c. De opbouw of ordening (τάξις)

De traditionele indeling van een redevoering zal de meeste lezers wel vertrouwd zijn en bestond overigens al in Aristoteles' tijd: ze gaat waarschijnlijk terug op Isokrates en kent als vier grote onderdelen de inleiding (προοίμιον, exordium), het feitenrelaas (διήγησις, narratio), de argumentatie (πίστις) en het slotwoord (ἐπίλογος, peroratio). Met wat goede wil kan de speech van Clinton gemakkelijk in dit schema worden ingepast. De inleiding wordt dan afgesloten met de woorden "that is why I'm speaking to you tonight". Daarop volgt een kort feitenrelaas, waarin Clinton zijn aandeel in de Lewinsky-zaak toelicht tot en met zijn getuigenis voor de 'grand jury' op de dag van de toespraak. Met "I know that ..." begint dan het meest uitvoerige deel, de argumentatie (met een verantwoording van zijn gedrag, een aanval tegen zijn tegenstanders en een pleidooi om zijn beleid te blijven steunen), gevolgd door een epiloog die grotendeels bestaat uit één goed uitgebalanceerde slotzin ("And so tonight, I ask you ...").

Aristoteles had echter geen hoge dunk van deze indeling en zeker niet van de nog complexere onderverdelingen die in sommige retorische handboeken te vinden waren. Volgens hem was de logische essentie van een redevoering beperkt tot een voorstelling van de zaak (πρόθεσις) en een argumentatie (πίστις) en was al de rest in principe ballast, bedoeld om in te spelen op het lage niveau van het publiek. Laten we even vanuit deze invalshoek de structuur van Clinton's speech aan Aristoteles' vlijmscherpe ontleedkunde onderwerpen. Om te beginnen de inleiding: (III.14, 1415 a 22-25) "De meest essentiële functie dus van de inleiding en zijn specifieke eigenheid bestaat erin duidelijk te maken wat de bedoeling is van het betoog. Vandaar dat het inlassen van een inleiding uiteraard overbodig is als het onderwerp evident is of beperkt in omvang". Maar het Amerikaanse publiek wist toch maar al te goed welke het onderwerp van de presidentstoespraak zou zijn, en Aristoteles stelt overigens dat in een politieke rede de inleiding strikt genomen vaak onnodig is omdat het publiek de context al kent (III.14, 1415 b 33-34). In werkelijkheid bevat Clinton's inleiding dan ook geen aankondiging van de bedoeling of het onderwerp van het betoog en gaat het maar om een schijninleiding: hij valt met de deur in huis en heeft het al dadelijk over het verhoor dat hij die dag heeft moeten doorstaan, een verhoor dat volgens hem elke Amerikaanse burger als ongepast zou ervaren hebben. Hij gaat dus onmiddellijk in het verweer tegen zijn aanklager en probeert ook medeleven te wekken met zijn eigen persoon, functies die niet eigen zijn aan een inleiding maar waarvan Aristoteles vaststelt dat ze er heel vaak in verwerkt worden (III.14, 1415 a 24-b 17). En cynisch voegt de filosoof er nog de volgende oneigenlijke functie aan toe, onder verwijzing naar de bekende figuur van de bode uit de tragedie, die rond de pot draait wanneer hij slecht nieuws moet brengen: (1415 b 22-23) "Ook mensen van wie de zaken er slecht voor staan of die die indruk wekken gebruiken graag inleidingen, daar het hun beter uitkomt om het even waar bij stil te staan dan bij de zaak zelf". En inderdaad, biedt het op zich totaal overbodige zinnetje "that is why I'm speaking to you tonight" niet een welkom 'uitstel van executie'?  

Maar uiteindelijk komt Clinton dan toch toe aan zijn 'feitenrelaas', een onderdeel dat volgens Aristoteles alleen in de gerechtelijke rede noodzakelijk is, aangezien de politieke rede gericht is op de toekomst (III.16, 1417 b 12-14). Dit feitenrelaas biedt dan ook alleen een antwoord op de vraag in hoeverre de tegen de spreker reeds geuite juridische aanklachten terecht zijn: vermits die aanklachten algemeen bekend zijn kan Clinton dit onderdeel bijzonder kort houden - zo constateert ook Aristoteles (III.16, 1417 a 8) ἀπολογουμένῳ δὲ ἐλάττων ἡ διήγησις: "In een verdediging is het feitenrelaas minder uitgebreid". Verder beklemtoont de Stagiriet dat dit relaas in de praktijk met de hoger besproken ethische en psychologische overtuigingsmiddelen kan ingekleed worden (III.16, 1417 a 16-b 10), en dat past Clinton toe door het zakelijke relaas in te kleuren met spijt over zijn misstap.

Ook in de eigenlijke argumentatie is het ethisch-emotionele element van het hoogste belang. Hoewel Aristoteles zijn bespreking van dit onderdeel van de rede begint met de stelling dat het om een strikt logische bewijsvoering zou moeten gaan (III.17, 1417 b 20-21), beveelt hij aan om in de praktijk niet te veel rationele argumenten te gebruiken maar ze soms om te buigen tot spreuken of af te wisselen met een beroep op karakter of emoties (1418 a 6-b 38). Hij voegt er zelfs aan toe dat je het desnoods zonder enthymemen kan stellen, als je maar een ethische dimensie aan je betoog kan geven (1418 a 39-b 1). Welnu, we hebben gezien dat Clintons rationele argumentatie heel beperkt is en inderdaad door de pas genoemde overtuigingsmiddelen wordt aangevuld: op het juridische vlak verdedigt hij zich met het argument van het privé-leven en het politieke argument is dat de Amerikanen aan hun eigen toekomst moeten denken. Er is echter geen sprake van een echte weerlegging van argumenten van de tegenpartij (λύσις, refutatio), volgens Aristoteles ook weer een niet noodzakelijk onderdeel van de redevoering (III.13, 1414 a 39). Het slotwoord tenslotte komt neer op een krachtige herhaling van het politieke hoofdargument. Recapitulatie is inderdaad ook volgens de Rhetorica de essentiële functie van het slotwoord (III.19, 1419 b 28-1420 b 4) - vandaar dat het ook kan wegvallen want het voegt niets nieuws toe (III.13, 1414 b 4-6). Maar daar kunnen andere functies bijkomen die ook al elders in de toespraak aan bod gekomen zijn, zoals het gunstig stemmen van het publiek (III.19, 1419 b 10-19) - en is dat niet de functie van het korte dankwoordje op het einde?

Aristoteles' analyse legt het artificiële van de traditionele indeling bloot en toont dat de kern van elke rede tot twee delen kan herleid worden: toegepast op Clintons toespraak houden we zo een eerste deel over waarin de feiten worden voorgesteld ("ik vraag excuses voor een private misstap maar blijf jullie vertrouwen verdienen als staatshoofd"), gevolgd door een tweede deel (vanaf "I know that ...") waarin die voorstelling van zaken wordt geargumenteerd. Daarmee hebben we deze speech tot zijn logische essentie herleid, maar tegelijk hebben we met de Rhetorica als gids haarfijn kunnen nagaan hoe dit logisch geraamte vlees en bloed krijgt door de moreel-psychologische overtuigingselementen en de stilistische en structurele vormgeving.

4. De blijvende actualiteit van Aristoteles' Rhetorica

We zullen niet zo ver gaan te beweren dat de geanalyseerde toepraak van de Amerikaanse president een historisch staaltje van briljante retoriek was. Maar de speech was wel voldoende overtuigend om, op een absoluut dieptepunt van Clintons carrière, het noodzakelijke vertrouwen van de meerderheid van de Amerikanen te behouden: volgens de eerder vermelde opiniepeilingen had slechts 33 % het vertrouwen in hem verloren en wilde amper 25 % hem uit zijn ambt ontzet zien. Dat mag al als een merkwaardig succes beschouwd worden, als men bedenkt dat Clinton hier noodgedwongen moest toegeven dat hij van zijn positie misbruik gemaakt had voor een seksueel avontuurtje en dat hij in verband met de hele affaire het publiek misleid had, ja zelfs zijn eigen vrouw bedrogen had. Dankzij de Rhetorica van Aristoteles hebben we de mechanismen kunnen blootleggen die dit succes begrijpelijk maken. Daarmee willen we niet insinueren dat Clinton en zijn adviseurs bij de redactie van deze tekst ook werkelijk de invloed van de Rhetorica hebben ondergaan[9]. Maar Aristoteles heeft ook niet de bedoeling gehad om een praktisch handboek te schrijven dat politici of advocaten succes moest garanderen. Wel wilde hij een kritisch instrument aanreiken om alle mogelijke overtuigende boodschappen door te lichten. En bovenstaande analyse illustreert levendig de blijvende en universele toepasselijkheid van dit instrument.

Het is dan ook niet te verwonderen dat, gezien het toegenomen belang van diverse vormen van argumentatief en persuasief discours in onze hedendaagse maatschappij, de Rhetorica de laatste decennia van een echte revival geniet, ook buiten de kring van de specialisten van de Oudheid. Zo wordt in heel wat moderne opleidingen in communicatiewetenschap, journalistiek of 'business presentations' naar de Rhetorica verwezen. Illustratief is een bijdrage van Garry Cosnett in het Amerikaanse SalesDoctors, een weekblad geschreven door verkoopsexperten, waarin de auteur aantoont hoe een goede verkoopstrategie nog altijd steunt op een combinatie van de aristotelische overtuigingsmiddelen λόγος, ἦθος en πάθος. Het is dan ook niet toevallig dat de Franse semioticus Roland Barthes in Aristoteles' retorica een model vond voor het begrip van de hedendaagse massacultuur en massacommunicatie. En niemand minder dan Martin Heidegger interpreteerde in zijn cursus Aristoteles: Rhetorik. Grundbegriffe der aristotelischen Philosophie het werk als een ontologie die zich realiseert precies door ons concrete Dasein, door onze alledaagse communicatie met elkaar. Daarnaast wordt de filosofische betekenis van de retorica ook duidelijk in de hedendaagse wetenschapsfilosofie: ook wetenschappers moeten hun ideeën of ontdekkingen aan de man brengen en de 'rhetoric of science' onderzoekt of wetenschapsbeoefening niet wezenlijk een retorische bezigheid is. In de inleiding tot de bundel Persuading Science: The Art of Scientific Rhetoric aarzelen Marcello Pera en William Shea niet om hun werk te bestempelen als een "terugkeer tot Aristoteles" en Alan Gross noemt in zijn Rhetoric of Science de Rhetorica zijn "master theoretical text".

Al deze filosofische benaderingen streven naar een verruiming en herwaardering van de retorica en deze tendens is ook levend in de retorische wetenschap zelf, meer bepaald in de strekking die de 'new rhetoric' genoemd wordt. Deze 'nieuwe retorica' bestudeert elke vorm van overtuigend of argumentatief spreken dat niet formeel logisch is. Een van de voornaamste vertegenwoordigers van deze richting, Chaïm Perelman, heeft met zijn befaamde Traité de l'argumentation: la nouvelle rhétorique, als het ware een hedendaagse versie van Aristoteles' Rhetorica geschreven. Daar vond hij immers een soort 'logica' van het waardeoordeel, een van de formele logica afwijkende methode om met redelijke argumenten morele voorkeuren te verdedigen. Volledig in de lijn van zijn antieke voorganger is deze neo-aristotelicus op de eerste plaats geïnteresseerd in argumentatieschema's en -technieken, veeleer dan in de stilistische opsmuk van een redevoering. Voor de hedendaagse argumentatietheorie blijft Aristoteles duidelijk een van de voornaamste inspiratiebronnen. Maar ook in het toegepast retorisch onderzoek is Aristoteles niet ver weg: zo erkent Wayne Fields in de 'Acknowledgements' van zijn recent boek over de redevoeringen van Amerikaanse presidenten (Union of Words: a History of Presidential Eloquence) zijn schatplichtigheid aan Aristoteles' Rhetorica. Onze toepassing van de Aristotelische theorie op Clintons toespraak was dus geen geïsoleerd experiment.

De tiende-eeuwse geleerde Al-Farabi, van wiens hand een Arabische vertaling van de Rhetorica bewaard bleef, zou volgens de traditie zo enthousiast geweest zijn over dit werk dat hij het 200 keer gelezen had en er 70 boeken over schreef! Zijn enthousiasme kan ook ons nog inspireren: om structureel inzicht te verwerven in het proces van het overtuigen is de lectuur van de Rhetorica meer dan ooit een must.

Oriënterende bibliografie over Aristoteles' Rhetorica

-Tekstuitgaven, standaardcommentaren en vertalingen:

Cope, E.M., The Rhetoric of Aristotle, with a Commentary, revised and edited by J.E. Sandys (3 dln.), Cambridge 1877.

Grimaldi, W.M.A, Aristotle, Rhetoric I. A Commentary, New York 1980, Rhetoric II. A Commentary, New York 1988.

Huys M., Aristoteles, Retorica, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien, Groningen 2001.

Kassel, R., Aristotelis Ars Rhetorica, Berlin/New York 1976.

Kennedy, G.A., Aristotle, On Rhetoric. Newly translated, with Introduction, Notes, and Appendices, New York/Oxford 1991.

Rapp, Chr., Aristoteles, Rhetorik. Übersetzung und Kommentar (Aristoteles, Werke in deutscher Übersetzung, Bd. 4, hrsg. v. H. Flashar), Berlin [publicatie verwacht in 2001].

- Over de Rhetorica in het algemeen:

Braet, A., Ethos, pathos en logos in de Rhetorica van Aristoteles, Tijdschrift voor Taalbeheersing 10 (1988), p. 14-27.

Cope, E.M., An Introduction to Aristotle's "Rhetoric", Cambridge 1867.

Düring, I., Aristoteles. Darstellung und Interpretation seines Denkens, Heidelberg 1966, p. 118-159.

Enos, R.L., Agnew L.P. (eds.), Landmark Essays on Aristotelian Rhetoric (Landmark Essays 14), Mahwah (N.J.) 1998.

Erickson, K.V., Aristotle's Rhetoric: Five Centuries of Philological Research, compiled with an introduction, Metuchen (N.J.) 1975.

Furley, D.J., Nehamas, A. (eds.), Aristotle's Rhetoric. Philosophical Essays. Proceedings of the Twelfth Symposium Aristotelicum, Princeton (N.J.) 1994.

Hill, F.I. Aristotle's Rhetorical Theory. With a Synopsis of Aristotle's Rhetoric, in: Murphy, J. J., Katula, R.A., Hill, F.I.(eds.), A Synoptic History of Classical Rhetoric, Davis (Calif.) 1994², p. 51-109.

Poster, C., Aristotle's Rhetoric against Rhetoric: Unitarian Reading and Esoteric Hermeneutics, American Journal of Philology 118 (1997), p. 219‑249.

Rorty, A.O. (ed.), Essays on Aristotle’s Rhetoric, Berkeley/Los Angeles/London 1996.

- Situering binnen de antieke retorica:

Cole, Th., The Origins of Rhetoric in Ancient Greece, Baltimore 1991.

Kennedy, G.A., A New History of Classical Rhetoric, Princeton 1994.

Leeman, A.D., Braet, A. C., Klassieke retorica: haar inhoud, functie en betekenis, Groningen 1987.

- Actuele betekenis:

Barthes, R., L'Ancienne Rhétorique. Aide-mémoire, in: L' aventure sémiologique, Paris 1985, p. 85-165.

Cohen, D., Classical Rhetoric and Modern Theories of Discourse, in: Worthington, I. (ed.), Persuasion: Greek Rhetoric in Action, London/New York 1994, p. 69-82.

Cosnett, G., The Art of Persuasion in Selling, SalesDoctors mei 1995.

Fields, W., Union of Words: a History of Presidential Eloquence, New York 1996 (p. 9-11, 16, 24, 391, 393).

Gross, A.G., The Rhetoric of Science, Cambridge (Mass.) 1990.

Heidegger, M., Aristoteles: Rhetorik. Grundbegriffe der aristotelischen Philosophie (Marburg 1924), in:  Einführung in die phänomenologische Forschung, Gesamtausgabe / 2. Abteilung: Vorlesungen 1919‑1944, A) Marburger Vorlesungen 1923‑1928, Bd. 17, Frankfurt a. M. 1994.

Pera, M., Shea, W.R. (eds.), Persuading Science: The Art of Scientific Rhetoric, Canton (Mass.) 1991.

Perelman, Ch., (vertaling Henket, M.), Retorica en argumentatie, Baarn 1979.

Naar homepage Prof. Marc Huys
Naar Aristoteles' Rhetorica
Copyright © Marc Huys 2001-2006

Noten

[1] Cf. I.2, 1355 b 25:  Ἔστω δὴ ἡ ῥητορικὴ δύναμις περὶ ἕκαστον τοῦ θεωρῆσαι τὸ ἐνδεχόμενον πιθανόν: "Stellen we dus dat de retorica de vaardigheid is om bij elk onderwerp na te gaan welke middelen tot overtuiging er voorhanden zijn". I.1, 1355 a 33: ὅπως ἄλλου χρωμένου τοῖς λόγοις μὴ δικαίως αὐτοὶ λύειν ἔχωμεν: "... om zelf in staat te zijn, wanneer iemand anders gebruik maakt van valse argumenten, deze te ontkrachten".

[2]Over het Lewinsky-schandaal en meer bepaald over de gebeurtenissen en de televisietoespraak van 17 augustus 1998 is overvloedig informatie te vinden op het internet. We beperken ons hier tot een verwijzing naar een site waar men de bewuste speech live kan meemaken in audio én video en naar de honderden commentaren, krantenartikels en lezersbrieven over deze toespraak op de website van de conservatieve FreeRepublic.

[3]Zie ook de beoordeling van Peggy Noonan, voormalig speechwriter van President Reagan in: Why the Speech Will Live in Infamy, Time (US edition), August 31, vol. 152 no. 9: "The President's speech was a disaster, a historic failure that will be ever noted and long remembered". Veralgemenend mag men stellen dat de media en de pers hoofdzakelijk negatief reageerden maar het publiek veeleer positief.

[4]Alle citaten uit de Rhetorica zijn ontleend aan de modeleditie van Kassel, de Nederlandse versies zijn op deze uitgave gebaseerd en ontleend aan mijn eigen, pas gepubliceerde integrale vertaling.

[5]Cf. Gibbs, N., Duffy, M., I Misled People, Time (US edition), August 31, vol. 152 no. 9, p.1: "His observation that even Presidents have private lives was compelling and legitimate ‑ most Americans agree that what goes on in a President's bedroom is no one's business but his. It skipped right past the problem that the conduct he admitted to occurred not in his bedroom but off the Oval Office, with a junior employee, an act disgraceful enough that any manager in any other job would lose it".

[6] Na een aantal korte verontschuldigingen en toespelingen op zijn nood aan vergiffenis bij diverse gelegenheden op 28 augustus, 2, 4 en 9 september, volgde op 11 september een uitvoerige 'acte van berouw' op een ochtendgebed in het Witte Huis in aanwezigheid van meer dan honderd priesters en andere religieuze voorgangers. Daarin gaf de president zelf toe dat zijn excuses van 17 augustus niet ver genoeg gingen: "I agree with those who have said that in my first statement after I testified I was not contrite enough".

[7]Hier wijken we uitzonderlijk af van Kassel, die het laatste zinnetje als een interpolatie beschouwt: cf. Harris, H.A. A Simile in Aristotle's Rhetoric (iii. 9.6), The Classical Review 88 (1974), p. 178‑179. In een antiek stadion liepen de hardlopers niet in gemarkeerde banen. Wanneer een hardloper dus rondom de eindpaal een bocht van 180° moest maken, moest hij erover waken niet te ver uit te wijken. Anders legde hij een grotere afstand af en kon daardoor achterop raken. De voorgaande vergelijking over de 'struikelende' toehoorder lijkt eerder ontleend aan de paardensport.

[8]Uitspraken in die aard vindt men in Isokrates, Philippos 61 en Over de Vrede 101.

[9]Wel wordt in de Verenigde Staten over het algemeen grote zorg besteed aan de redactie van presidentiële toespraken. Over de vraag wie er in dit concrete geval het meest heeft bijgedragen tot het tot stand komen van de toespraak lopen de bronnen uiteen. Vast staat dat Clinton zelf er een groot aandeel heeft in gehad, maar ook zijn adviseurs, vooral speechwriter Paul Begala, hebben erop gewerkt. Diverse getuigenissen tenslotte houden vol dat ook Hillary Rodham Clinton een belangrijke bijdrage geleverd heeft.